Toevallige archeologische vondsten bij bouwprojecten kunnen voor de nodige hoofdbrekens zorgen. Vooral tussen gemeente en ontwikkelaar kan een strijd ontbranden wie verantwoordelijk is voor eventuele (meer)kosten met betrekking tot bijvoorbeeld archeologisch onderzoek en bouwvertraging. Veel gemeenten zijn geneigd automatisch de rekening bij de ontwikkelaar te leggen, vaak ten onrechte. De rechtspositie van de ontwikkelaar is namelijk vrij sterk in dezen. Ontwikkelaars hebben alleen de plicht om archeologische vondsten aan de bevoegde instantie te melden en de artefacten (“roerende zaken”) gedurende een half jaar op een veilige plek te bewaren. De Monumentenwet en de Wabo kennen geen verplichte onmiddellijke bouwstop. Ook zijn ontwikkelaars niet verplicht de vondst in situ te bewaren. Onroerende zaken (muren, kelders, fundamenten enz.) kunnen zelfs na vondstmelding worden verwijderd. Johan Teters gaat in een artikel in het Tijdschrift voor Bouwrecht (helaas betaalmuur) dieper in op de ingewikkelde en soms inconsequente wetgeving rondom archeologische toevalsvondsten.
Johan Teters
Laatste berichten van Johan Teters (toon alles)
- Twee deskundigen, twee meningen - 4 september 2017
- Onbestraft verwaarlozen en vernielen - 6 juni 2017
- Landschappen als beschermd dorpsgezicht? - 20 april 2017