Na boze boeren, boze projectontwikkelaars, boos onderwijspersoneel hebben we nu ook boze archeologen.
Onder archeologen is beroering ontstaan over de keuze die de gemeente Hollandse Kroon heeft gemaakt in haar Omgevingsvisie ten aanzien van de omgang met haar (archeologisch) bodemarchief. De Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) noemt de gemeente Hollands Kroon de gemeente met het slechtste archeologiebeleid in Nederland. Maar wat is er nu precies aan de hand in Hollands Kroon? Hier een kleine reconstructie van feiten en fictie voor zover ik die ken.
In aanloop naar invoering van de Omgevingswet heeft de gemeente Hollands Kroon, net zoals veel andere gemeenten, een Omgevingsvisie opgesteld. Daarin staat over archeologie het volgende te lezen: ………….
Hollands Kroon wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Er zijn tevens drie archeologische gebieden van provinciaal belang binnen de gemeentegrenzen. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden en als blijkt dat er sprake van aantasting is dit goed gemotiveerd moet worden. Hoewel wij het belangrijk vinden om ruimte te bieden aan onze inwoners en ondernemers zodat zij hun wensen en dromen kunnen realiseren, vinden we dat ons archeologisch erfgoed enige bescherming verdient. Wij kiezen er bewust voor om minimale regels te hanteren.
Kader:….we nemen een aanlegvergunningstelsel op in ruimtelijke plannen voor die gebieden waar eerder vondsten zijn gedaan of die door de provincie aangewezen zijn. Voor de overige gebieden moeten de initiatiefnemers voldoende rekening houden met de te verwachten archeologische waarden.
Uitwerking: …….ondanks de minimale bescherming van archeologische waarden willen wij inspelen op de beleving van deze waarden. Hier ligt een belangrijke relatie met vrijetijdsbusiness. Dit leidt niet tot extra regelgeving.
Als ik de Omgevingsvisie goed interpreteer, kiest de gemeente er voor, om een vergunningstelsel in te voeren voor Wieringen, het zuidelijk deel van Hollands Kroon en de Waddenzee voor zover behorend tot het gemeentelijk grondgebied. Daarmee sluit de gemeente aan bij de gebieden die de provincie heeft aangewezen als zijnde van archeologisch belang. Uitgaande van de huidige planologische bescherming gaat de gemeente daarmee een stap verder dan de huidige bescherming want die is, uitgaande van www.ruimtelijkeplannen.nl, alleen vastgelegd in een Erfgoedverordening. En in die Erfgoedverordening wordt nog uitgegaan van de IKAW en de Provinciale Archeologische Monumentenkaart. De IKAW, zo geeft de RCE zelf aan, is niet geschikt voor dit doel.
Een in 2013 door de Stichting Cultuurcompagnie opgestelde archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft het niet gehaald. Dat moet weinig verbazing wekken, want het daaraan gekoppelde beschermingsregime was vooral het beleid van de Cultuurcompagnie en weerspiegelde niet de ambities en wensen van de gemeente Hollands Kroon, noch van haar inwoners. Daarbij kende de opgestelde kaart grote tekortkomingen.
De gemeente Hollands Kroon kiest er dus voor, wanneer er straks een Omgevingsplan moet worden opgesteld, niet haar gehele grondgebied een archeologische dubbelbestemming te geven inclusief daarbij behorende beschermingsregimes. Die afweging baseert de gemeente op de door de provincie Noord-Holland aangegeven gebieden van archeologische importantie en potentie. Mag de gemeente dat? Ja dat mag de gemeente Hollands Kroon, mits goed beargumenteerd en onderbouwd.
Ik blijf het herhalen: de huidige wet en ook de straks inwerking tredende Omgevingswet verplicht gemeenten niet alle mogelijke archeologische verwachtingsgebieden te beschermen. Elke gemeente in Nederland dient rekening te houden met in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. En dat ‘rekening houden’ kan mijns inziens ook impliceren – gezien de Kamerbehandeling destijds van de Wet op de archeologische monumentenzorg – dat er een beperkt beschermingsregime wordt ingevoerd, zoals Hollands Kroon nu voorstelt.
Ten aanzien van de straks inwerking tredende Omgevingswet wordt er door de archeologische sector vanzelfsprekend vanuit gegaan dat elke gemeente straks opnieuw een gelijksoortig beschermings-regime zal invoeren als nu geldt. Dat lijkt mij voorbarig. Een Omgevingsvisie en een Omgevingsplan is (straks) een nieuw juridisch besluit waarbij elke gemeente, maar ook vooral de inwoners van en bedrijven in die gemeenten, zich opnieuw kunnen uitspreken over omvang van de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen in de bodem. En daarbij kunnen en zullen ongetwijfeld ook ervaringen over de afgelopen tien jaar een rol spelen met de tot nu toe opgelegde verplichtingen in bestemmingsplannen en verordeningen. En niet alle grondeigenaren en bewerkers van de bodem komen daarbij tot een even positief oordeel als veel archeologen.
Met name de inspraak van bewoners en lokale bedrijven, maar ook het karakter en aard van een gemeente (bijvoorbeeld een echte agrarische gemeente), kan er mijns inziens bij de invoering van de Omgevingswet toe leiden dat gemeenten een minder vergaand archeologisch beschermingsregime zullen (willen) vaststellen. Archeologie is immers net zo goed een afwegingsfactor als andere lokale beleidsissues en daarmee onderdeel van het lokale debat. Voor wat betreft de bewustwording omtrent archeologie – wat willen we er mee? wat bereiken wij ermee? – is een lokaal debat zoals onlangs plaatsvond in Hollands Kroon navolgenswaardig. Het geeft aan dat archeologie reacties oproept; positief en negatief. Dat zo’n lokaal debat ook tot teleurstellende uitkomsten kan leiden voor veel archeologen is inherent aan de destijds gekozen decentralisatie van de archeologische monumentenzorg, maar daarmee niet minder legitiem.
Jos Bazelmans, sectorhoofd Kennis bij de RCE uitte in zijn column in het oktobernummer van ‘Archeologie in Nederland’ zijn zorgen omtrent het voorgestelde archeologiebeleid in Cuijk en in Hollands Kroon. Hij vroeg zich af, als meerdere gemeenten deze koers zouden varen, of Nederland nog wel voldoet aan de ‘zorgplicht’ op basis van het Verdrag van Malta? Mij lijkt die koers van Cuijk en Hollands Kroon geenszins op gespannen voet staan met het Verdrag van Malta. De term ‘zorgplicht’ komt in het verdrag niet voor. En dat geldt ook voor de term ‘archeologische verwachtingsgebied’. Beiden worden ook niet genoemd in het Explanatory Report bij het verdrag. De reden hiervoor is dat de Nederlandse regering destijds enkele keuzen maakten die (aanmerkelijk) verder reik(t)en dan het verdrag (strikt) voorschrijft.
Daarbij kan Hollands Kroon, met de nu voorgestelde keuze in haar Omgevingsvisie, ook nog verwijzen naar het Besluit Kwaliteit Leefomgeving. In dat laatste besluit zijn instructieregels opgenomen (artikel 5.130) op welke wijze overheden straks bij het opstellen van een Omgevingsplan rekening dienen te houden met cultureel erfgoed. Met de nu voorgestelde omgang met haar bodemarchief overtreedt Hollands Kroon geen van de genoemde instructieregels. De beleidsvrijheid die de gemeente had onder de Monumentenwet 1988/Wamz, is immers met de Omgevingswet niet anders komen te liggen.
Drs. J.N.W. Breimer is één van de medeopstellers van de Wet op de archeologische monumentenzorg en oprichter en eigenaar van A=M (2009), een onafhankelijk adviesbureau voor archeologie, ruimtelijke ordening en cultuurhistorie (Voorburg). Vanuit de Directie Cultureel Erfgoed van het Ministerie van OCW adviseerde hij vijf verschillende bewindspersonen (1996-2007) ten aanzien van de invoering van het verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving.
A=M adviseerde in 2013, samen met Buro de Brug, de LTO-vereniging Hollands Kroon en de gemeente Hollands Kroon ten aanzien van de opgestelde verwachtingskaart en het voorgestelde beleid.