Ingezonden | Archeologisch beleid Cuijk: kans of bedreiging?

Referentiebeeld: archeologisch veldonderzoek
Referentiebeeld: archeologisch veldonderzoek Foto: via Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Inleiding

De gemeente Cuijk heeft onlangs aangegeven in haar gemeentelijk archeologiebeleid alleen nog maar aandacht te willen besteden aan haar Romeinse verleden. Vindplaatsen uit alle perioden daarvoor en de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd komen wat Cuijk betreft niet of nog maar deels voor verdere archeologische uitwerking in aanmerking. Belangrijkste redenen die Cuijk aangeeft: de kosten van alles opgraven en alles (wetenschappelijk) laten uitwerken zijn te hoog en daarbij wil Cuijk zich graag afficheren als ‘Romeins’. Daarmee wordt een link gelegd met onder andere  citymarketing en  toerisme. In De Gelderlander van 19 juni jl. lezen wij dat de gemeente bereid is om in haar Romeinse promotie veel geld te investeren.

Veel waarschuwingen

Net zoals enige jaren geleden bij de kwestie van de Nieuwe Kerk in Delft, is er ophef en verzet uit een deel van de archeologische beroepsgroep. ‘Misdadig’, ‘verwaarlozing en vernietiging van ons erfgoed’ en ‘dit is een proefproces waard’. Ook de provincie Noord-Brabant is kritisch en zegt dat de voorgestelde werkwijze van Cuijk wettelijk niet mogelijk is. Recent wees de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de gemeente nog op het gevaar van toevalsvondsten met alle nadelige financiële consequenties van dien. Het Rijk kan mogelijk ingrijpen en het werk stil leggen. Bovendien ziet de RCE een parallel met de gemeente Dalfsen. De gemeente Cuijk heeft besloten, vanwege alle ophef, de nota niet voor maar pas na de zomer te behandelen. Een verstandig besluit.

In kwesties zoals deze spelen ‘feit of fictie’ ‘juridisch mogelijk of onmogelijk’ en ‘wenselijk of niet wenselijk’ altijd een grote rol. Bovendien hebben archeologen, het Rijk, de provincie en de gemeente (en hun adviseur) zo ook hun eigen belangen. Hieronder een duiding.

Archeologische verontwaardiging

Dat een deel van de archeologische beroepsgroep zich tegen het plan van Cuijk verzet is niet onverwacht.  Veel archeologen willen het liefste kennis vergaren en met dit plan zal niet alles wat gevonden kan worden, ook daadwerkelijk worden opgegraven. Voor de andere kant van de medaille  is er echter weinig oog: er liggen stapels archeologische rapporten waarvan je gerust kunt afvragen wat de zinnigheid was om daar op te graven. Archeologen verklaren nog steeds te gemakkelijk dat een vindplaats ‘behoudenswaardig’ is. ‘Uniek‘ is daarbij de grammaticale vluchtheuvel waarop archeologen graag bivakkeren en als het niet uniek is in Europa dan toch minstens in Nederland, de provincie, de regio of de gemeente. Naar een daadwerkelijke meerwaarde van (wetenschappelijke) kennis of beter nog, een verrijkt historisch inzicht, wordt nog altijd te weinig gekeken en daarop wordt, als het om verder onderzoek gaat, te weinig geselecteerd.

Daarbij is de hele keten van het archeologische proces zodanig ingericht dat er niet of nauwelijks sprake is van een goed contragewicht of een gezond tegengeluid. Archeologen maken de kaarten waarmee het hele proces begint, adviseren de gemeenten hoe die kaarten moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen en beoordelen bij een bouwwerk of de aanleg van een weg of er onderzoek moet worden uitgevoerd. En tenslotte: ze voeren ook het onderzoek. In andere beroepsketens in Nederland zou een dergelijke eenzijdige inrichting, uitvoering en beoordeling van werk toch wel tot gefronste wenkbrauwen leiden.   

Wat zegt de wet over de keuze van Cuijk?

De kwestie Cuijk doet niet zo zeer denken aan Dalfsen maar meer aan de kwestie van de Nieuwe Kerk te Delft.  In het geval van Delft lag de vraag voor of de gemeente zorgvuldig had gehandeld door bij een voorgenomen opgraving onder De Nieuwe Kerk niet alles op te (laten) graven. Bij de Raad van State werd de initiatiefnemer, de Protestantse Gemeente Delft, in het gelijk gesteld. Dus ook de gemeente kreeg gelijk.

Cruciaal in het geval van Cuijk is of de gemeente de beleidsvrijheid, die de wet biedt, mag gebruiken  om op voorhand een selectie aan te brengen in wat de gemeente wel en niet laat opgraven. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) maar vooral de hierbij behorende parlementaire stukken zijn vrij duidelijk en richtinggevend. Een veel voorkomende misvatting is dat gemeentelijke archeologische monumentenzorg zich op het behoud en bescherming van het bodemarchief moet richten. Artikel 38a van de Monumentenwet[1] stelt namelijk niet dat aanwezige en verwachte monumenten moeten worden beschermd, maar stelt dat gemeenten er rekening mee moeten houden. Dat impliceert een weging van belangen en daarmee beleidsvrijheid.

In dat opzicht is het goed nog eens terug te kijken naar wat de destijds verantwoordelijke staats-secretaris van OCW, Medy van der Laan, zei over die beleidsvrijheid. Een korte bloemlezing[2]:

‘Dit wetsvoorstel verplicht overheden niet tot het beschermen van het archeologisch erfgoed onder alle omstandigheden. B en W mogen het besluit nemen dat zij bepaalde archeologische waarden niet van belang vinden en dat zij om die reden geen publiek geld zullen aanwenden voor behouds-maatregelen’.

‘Deze keuzevrijheid is nodig om overheden in de gelegenheid te stellen bestuurlijk en financieel in te zetten op cultuur-historische zaken die zij van wezenlijk belang achten’.

Of anders deze:

Gemeente en provincies hebben in het door de regering voorgestelde stelsel volledige vrijheid om naar eigen inzicht (financieel en beleidsmatig) vorm te geven aan de archeologische monumentenzorg binnen hun gemeente of provincie’.

De provincie Noord-Brabant en de RCE mogen uiteraard kenbaar maken dat zij het beleid van Cuijck onwenselijk vinden, maar of zij het juridisch gelijk aan hun zijde gaan krijgen?

De beleidsnota van Cuijk

En dan is er natuurlijk nog de gemeente Cuijk zelf, met haar beleidsnota. Om niet alleen op de media(berichten) af te gaan besloot ik de beleidsnota eens goed door te nemen.  

De keuze van Cuijk wordt gemotiveerd door te stellen dat het Romeinse verleden een duidelijke maatschappelijke meerwaarde heeft en dat een focus op alleen deze periode ook bijdraagt aan andere beleidsdoelen. Even verder op zien we welk ander beleidsdoel dat is……..’het sturen van de  gemeente op balans in financiën’. Met andere woorden: als we alleen ons Romeins verleden laten opgraven, hoeven we minder bij te dragen aan ander archeologisch onderzoek (uit andere perioden) en zijn we niet zo veel geld kwijt aan de archeologie. Ik zou dat graag willen geloven, maar het op pagina 22 gepresenteerde kostenoverzicht geeft mij alles behalve verifieerbare en transparante cijfers. Als ik dat schema mag geloven realiseert Cuijk met dit nieuwe beleid een reductie van 60% per jaar (!) aan archeologiekosten ten opzichte van 2009. (€ 510.000,- versus € 213.700,-). ‘Als het te mooi is om waar te zijn, dan is het ook niet waar.  En dat lijkt mij ook hier het geval. Dergelijke kostenberekeningen zijn uitermate onzeker en gebaseerd op zoveel aannames – onbekendheid met omvang en locatie bodemverstoringen, onbekendheid met inhoud bodemarchief – dat de voorspellende waarde hiervan gering moet worden geacht. Het schept bovendien verwachtingen aan de kant van de gemeente die een beleidsadviseur of een adviesbureau niet waar kan maken.

Als kritisch raadslid en als kritische archeoloog zou ik andere cijfers van het College willen zien en dat zijn simpele ervaringsgegevens. Ik zou graag van het College een overzicht willen hebben – zeg over de afgelopen 10 jaar – waaruit blijkt hoeveel er aan archeologische opgravingen (incl. proefsleufonderzoek) in de gemeente Cuijk is uitgegeven en hoeveel van die kosten de gemeente daarvan voor haar rekening nam. En nog interessanter bij die gegevens is natuurlijk de verdeling tussen de verschillende archeologische periodes. Dus: hoeveel gaf de gemeente Cuijk in de afgelopen 10 jaar uit aan archeologische opgravingen uit de Steentijd, de IJzertijd, Bronstijd, de Romeinse tijd etc.  Ook is het zo dat de uitleggebieden in de gemeente Cuijk de afgelopen 20 jaar flink zijn ontwikkeld. In die gebieden is veel, en waarschijnlijk kostbaar archeologisch onderzoek uitgevoerd. Maar die gebieden zullen archeologisch niet meer op de schop gaan.

Met een goed  financieel overzicht maak je duidelijk dat Cuijk inderdaad (als dat het geval is) veel geld kwijt is aan archeologie en valt een focus op alleen het Romeinse verleden (beter) uit te leggen. Ook maakt een goed financieel overzicht duidelijk of het nu geschetste financiële plaatje enige relatie heeft met de werkelijkheid en dat een focus op het Romeins verleden Cuijk inderdaad ,,maar” ca. € 165.000,= gaat kosten, kost, zoals de beleidsnota beweert.

Toevalsvondsten

De RCE waarschuwt de gemeente voor torenhoge kosten bij mogelijke toevalsvondsten. Als Cuijk inderdaad besluit bepaalde gebieden niet meer te onderzoeken, bestaat er inderdaad een grotere kans op een toevalsvondst. Maar in hoeveel gevallen in de afgelopen tien jaar was er in Nederland sprake van een toevalsvondst? En in hoeveel gevallen greep de RCE daarbij in en gelastte een stopzetting van werkzaamheden? En bovendien: als de RCE een dergelijke maatregel voorschrijft kan de gemeente Cuijk een schadeclaim indienen bij de Minister. En hoe verhoudt een dergelijke wettelijke ingreep zich tot diezelfde wet op basis waarvan Cuijk aangeeft dat zij niet verantwoordelijk is voor daar mogelijk aanwezige archeologische monumenten? Vooralsnog lijkt dit een grijs juridisch gebied waarover weinig bekend is en weinig of geen cijfers bekend zijn. En als die cijfers – over toevalsvondsten – er wel zijn, zou het een goede zaak zijn als de RCE deze publiceert.   

Tenslotte

De gemeente Cuijk zou er goed aan doen de tot nu toe voorgestelde keuze – ook in financieel opzicht – beter te (laten) onderbouwen. Maar ook zou de gemeente de voorgestelde keuze archeologisch inhoudelijk en in ruimtelijk perspectief beter moeten (laten) onderbouwen. Daar zijn zeker mogelijkheden voor. En als de gemeente haar beleidsnota en zichzelf serieus neemt, moet zij bereid zijn, deze ook bij een rechter te verdedigen. De kwestie van de Nieuwe Kerk heeft bewezen dat nee-roepers niet altijd het juridisch gelijk aan hun kant krijgen. Een uitspraak van de rechter zou sowieso wenselijk zijn, al was het maar om te weten welke keuzemogelijkheden gemeenten hebben.

Jan Breimer

Voorburg, 3 juli 2019


Drs. J.N.W. Breimer is één van de medeopstellers van de Wet op de archeologische monumentenzorg en oprichter en eigenaar van A=M (2009), een onafhankelijk adviesbureau voor archeologie, ruimtelijke ordening en cultuurhistorie (Voorburg). Vanuit de Directie Cultureel Erfgoed van het Ministerie van OCW adviseerde hij vijf verschillende bewindspersonen (1996-2007) ten aanzien van de invoering van het verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving. A=M adviseerde de Protestante Gemeente Delft o.a. in de rechterlijke procedures bij de rechtbank en de Raad van State te Den Haag.

[1] Dit artikel is nog altijd van kracht op basis van Wet van 9 december 2015, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed (Erfgoedwet)

[2] Uit: 29 259, Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg), nr. 33, Verslag van een schriftelijk overleg en 21 29 259 Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg), Nota naar aanleiding van het verslag, W8093.NAV, 2004.