De teloorgang van materieel en immaterieel erfgoed
Een monument met de allure van kasteel Neubourg te Gulpen is meer dan de buitenkant van het complex in het Gulpdal doet vermoeden. De werkelijkheid van een historisch huis heeft vaak, naast de economiegebouwen, een park en tuinen, ook een ongekend fascinerende historische inrichting. Na het overlijden van de laatste adellijke slotvrouwe in 1992, raakt het kostbare interieur verstrooid onder erfgenamen of wordt verkocht met onbekende bestemming. Niet alleen voorwerpen van cultuurhistorische betekenis zijn verloren gegaan maar ook de band met het immateriële erfgoed – de kennis over een regionaal adellijk leven, gewoonten en gebruiken, is doorgesneden. Immers ieder historisch bewoond huis bestaat ook bij de onbenoembare atmosfeer van een specifieke levensdynamiek, de ongrijpbare genius loci.
Lieux de mémoire of een jammerlijk adieu …
Het duurde de eigenaar van Kasteel Neubourg te Gulpen té lang voor de laatste kasteelvrouwe en vruchtgebruikster, douairière gravin Rudolf de Marchant et d’Ansembourg (1895-1992), geboren Christine barones de Loë (Mheer), de laatste adem uit zou blazen. Als het eindelijk zo ver is, worden de plannen, met veel tromgeroffel, voor een nieuwe bestemming en een complete restauratie van het grote complex, door de eigenaar P. Dassen / Dassen Group te Stein, bekend gemaakt. Geld is er blijkbaar zat en ook energie die te dringen staat om het prachtige ensemble aan nieuwe glorie te helpen. De restauratie start veelbelovend en in het herenhuis of corps de logis worden onder anderen delen van de oude met schimmel aangetaste parketvloeren verwijderd. Ook worden nieuwe kozijnen ingezet, het corpus schoongemaakt en opnieuw ingevoegd. De grote kamertoren met een getrapte spitsbekroning is een kostbare en specialistische, maar zeer geslaagde, onderneming. De verantwoordelijke erfgoeddiensten verlenen hun expertise en medewerking terwijl er vanuit het dorp ook ongevraagd een poging wordt gedaan zich iets van de zeggenschap over het huis toe eigenen. Dat zet bij de eigenaar kwaad bloed en zo raakt, na ruzies en pijnlijkheden met aannemers en architecten (e.a.), het restauratieplan in de slop. De miljoenen om een complex als Neubourg te restaureren mag imponeren, maar zonder verstand, ogen en hart, verdwijnt niet alleen de genius loci van het huis. Veel heeft te maken met mentaliteit en habitus of beter, de afwezigheid daarvan.
Nu, ruim een kwart eeuw na het overlijden van de gravin ligt – afgezien van het corps de logis – het complex er nog steeds troosteloos bij waarbij zich onomkeerbaar teloorgang aftekent. Er zijn bij de eigenaar P. Dassen, die het complex als knaap van zijn overleden vader erfde, los van de inzet van subsidies, ook andere reden om te demonstreren dat iets je ‘privé-eigendom’ is en dat je er blijkbaar mee kunt doen wat je belieft. Het is ook mogelijk dat de trotse eigenaar zich moeilijk kan voegen naar de regels, die de bepalende instanties uitzetten. Een hoog zelfbewustzijn steunend op rijkdom buigt niet makkelijk.
Doorgaans weet men met grote penseelstreken wel interessante dingen te vertellen over de edelmanshuizen – hier bedoeld: door adel bewoonde kastelen – in eigen omgeving en over de bewoners, vooral als een en ander niet al te ver terug ligt en er weinig kans bestaat op tegenspraak. Verhaaltjes zijn overigens in de mode … Veel anekdoten komen uit romantisch getoonzette boeken, inkijkjes van voyeurs, gemakkelijk gemaakt omdat de huizen verlaten zijn door de mensen die er vaak een eeuwenlange symbiotische relatie mee onderhielden. Wie de publicaties enigszins kent treft er een lappendeken in aan van bekende frasen, fragmenten en alom bekende beschrijvingen. Soms zelfs intimiderend door de eenzijdige aandacht voor een bewoner die de rol van prominent goed wist te spelen. Hij wordt gepresenteerd als een buitenaards wezen alsof er verder geen ‘gewone’ mensen van adel bestaan.
In dit eigentijdse onderwerp over historische adelscultuur en immaterieel erfgoed wordt de geschiedenis van dit schitterend erfgoed door mij kort in woorden samen gevat en wel om reden dat ik ruim tien jaren het kasteel als stand-by-men en huisgenoot van de gravin heb mogen bewonen, het op verschillende aspecten heb mogen afkloppen, betasten en mogen inademen. Ik heb nog steeds de neiging om te gaan zingen … Voor mij was Neubourg niet alleen ‘thuis’ maar ook ‘heimat’ en wel daar dit laatste ook een voortzetting van ‘thuis’ is of inherent daaraan is. ‘Thuis’ te zijn op een kasteel, ondanks dat dit soort huizen mij toen allang vertrouwd waren, was een diepgaande ervaring waarover ik hier een paar impressies kwijt wil. Het is ook een individueel protest tegen een vergankelijkheid die niet vastgehouden worden kan.
Herinneringen … in woorden niet op te tellen …
Het landschap rondom Gulpen rijst en daalt. Vanaf de omringende heuvels strekken zich vergezichten uit van een onzegbare schoonheid. In de weelde van het groen ligt hier en daar een forse roodbedakte carréboerderij. Eiken, populieren en beuken, zacht geklok van water, het gesnater van een paar eenden, geritsel in de schaduw van bosschages. Een open podium voor zon, regen, sneeuw en wat spiegelbeelden of de schaduw van wolkenvelden. Je valt stil. Te midden van deze oase, daar waar zich het Gulpdal ontvouwt, ligt als optelsom van eeuwen het Maaslandse kroonjuweel kasteel Neubourg in een parklandschap dat zich ook buiten het kasteeldomein organisch voortzet.
De meanderende Gulp, komende uit de buurt van het Belgische Henri-Chapelle, waar het zalmforelrijke riviertje als bron ontspringt, doorstroomt de Voerstreek om dicht bij Teuven de nationale grens te passeren. Het water is dan ongeveer op de helft van de tweeëntwintig kilometer lange tocht die het als stroom tot in Gulpen moet af leggen om kort buiten het dorp in de Geul uit te monden. Van het langgerekte kasteelpark vormt de doorstromende Gulp nog steeds het ‘zingende’ hart.
Anno 2018: Het leisteen van de schilddaken schittert in de zon, een buizerd hangt in de lucht. Het ruikt naar azalea, gras en naar koeien. Het is stil. Ik weet waar ik ben en ga op de balustrade van de brug zitten en kijk naar de gesloten poort achter een naargeestige afrastering. Dicht. Verboden toegang zeggen bordjes op een bijna agressieve manier. Alsof kasteel Neubourg zich schaamt over de amputatie van de oude grandeur. Daarbij heeft de laatste gravin het knap moeilijk gehad om afscheid van huis en leven te nemen nadat ze meer dan zeventig jaar de scepter gezwaaid heeft over het steeds kleiner wordende landgoed. Bewijs van een oude maar taaie en intussen ook krimpende substantie.
Voor de kenner, de fijngevoelige, vooral voor de minnaar van geschiedenis, adellijke geslachten en historische bouwkunst, betekent een edelmanshuis het binnengaan van een ‘kosmos’, het betreden van een andere wereld. De bewoner van zulk een huis is vaak zelf door de macht der gewoonte, niet meer zo gevoelig voor bepaalde aspecten … omdat ze door gewoonte (afstomping) liever naar andere belevenissen zochten of noodgedwongen uitkeken. Vooral de elf kinderen van het gezin Iwan de Marchant et d’Ansembourg – Ludmilla de la Fontaine d’Harnoncourt Unversagt, die door studies, baan of huwelijk hun leven naar elders hadden verlegd, hadden ontegensprekelijk een diepere emotionele band met hun plaats van geboorte. Het is een optelsom van eerste ervaringen in de weelde van het ruime park met zijn vijvers, het snelstromende riviertje De Gulp, de waterval en de geheimzinnige moerasnatte uithoeken. Het omvatte momenten van diepgaand contact met wat natuur met een mens heet te doen. Dat was – tijdens mijn inwoning – goed te merken als een van de drie broers de Marchant et d’Ansembourg, Maximiliaan (de oorlogsgouverneur van Limburg), Frans, ambassadeur bij de H. Stoel (Vaticaan) of de bij Valkenburg wonende Leopold, het liefst ongezien, bij tijd en wijle het kasteelpark inliepen. Een vol uur van opgaan in de vertrouwde natuur was een vanzelfsprekend en niet te missen gebeuren. In het park met zijn majestueuze bomen had de biologie het laatste woord, ook omdat daar mens en natuur een symbiotisch paar vormen dat zich afspeelt tussen geboorte, rijpheid en dood. Hier is de plek waar ze opnieuw kunnen ontspannen, zich onderwerpen aan de eminente invloed van het groen, water en rijzende landschap op hun gemoed en geest (graaf Frans). Ook gravin Christine maakte driemaal daags, samen met haar twee teckels, lange wandeltoeren over ‘haar’ domein. Er wordt een moment stilgestaan bij het begraafplaatsje van haar teckels, bomen worden geïnspecteerd op welzijn en zwakke kanten waarbij ik haar, zelf onbespied, zie knikken en praten. En alles met bewegingen alsof ze tegenover een vertrouwde gast staat. Alles krijgt, zoals haar gasten bij een theeontvangst, aandacht vanuit die wetende en geschoold lezende blik. Niets ontkomt aan die intense aandacht. Van iedere boom en plant weet ze de naam in het Latijn, zoals ze van al haar gasten de naam van hun grootouders kent.
Al vlug begreep ik dat de mens, die kan stil blijven staan in een moment dat hem iets raakt (als het ware iemand geestelijk ontmoet), een landschap door meer zinnen waarneemt dan de gehaaste voorbijganger of een nieuwsgierige bewonderaar. Optisch ziet men variaties in licht, de opkomst en het afsterven van kleuren, vormen die afwijken of telkens weer aandacht trekken, proporties die verbazing wekken en beweging die nooit tot rust komt. Niets ontgaat hem en onbewust voelt hij een niet in woorden te vatten harmonie of eenheid in dat moment van aanwezig zijn. Ook akoestisch is alles bij hem in staat van paraatheid. De ruis door de bomen, de diergeluiden en het suizen van de wind. Hij staat tegenover stilte, die hij hoog weet te waarderen. Uit deze kosmos is ook de geur van bodem, planten, bloemen, water en van dieren niet weg te denken, ja nooit afwezig. Het afbreken van een tak, ja de neergang van een boom, wordt ervaren als het verdwijnen van een vertrouwd iemand. Het wordt door de gravin als ‘onnodig’, ‘vermoeiend’ of ‘vervelend’ omschreven.
Ik zei het al: een edelmanshuis, met landgoed en een groot park zoals Neubourg er een was, is een op zichzelf staande kosmos. Huizen als kasteel Neubourg hebben bewoners nodig, een bepaald soort mensen, die het complex als geheel lief hebben, die in dat huis leven met het eeuwigdurend … komen-en-gaan van geboorte, sterven, geluk en ongeluk dat ze daar beleven en ondergaan. Het huis is het ‘midden’ van hun bestaan en de emotionele voedingsbodem voor herinneringen en ook van dromen. Zingeving, waardebesef, schoonheid en vervulling als optimale levensvorm berusten op de symbiose tussen mens en huis. Ik wil de angsten en de vrees om wat zou kunnen komen, gebeuren, niet verdonkeremanen.
Ook de portretten in de vertrekken zijn niet enkel verf op doek of een afbeelding van een dood mens of voorouder. Ook zij ontlenen hun belang aan de muur te hangen door de band die ze hadden met het huis en bewoners, vóór en ná hen. Ze spelen het aanwezig zijn nog steeds volop mee. Hun blikken zijn, ook na eeuwen, op de beschouwer gericht en levendig te noemen. Bij sommigen heb ik in bepaalde momenten de neiging een doek over het schilderij te hangen, zo intens voel ik mij bekeken en doorgrond met de vraag: ‘bent u ook van hier?’ In de bibliotheek was het aandoenlijke portret van de toenmalige erfgenaam van Neubourg, de tweejarige Oscar de Marchant et d’Ansembourg uit 1813, de grote blikvanger. In de grote salon was eveneens een kinderportret – je dacht, wat een leuk meisje – van een ongeveer vierjarige jongen (17de eeuws) die in naam onbekend is gebleven, een bron voor mijmeringen en allerlei vermoedens.
De kasteelkapel: Servir Dieu est régner
Een apart gegeven is de huiskapel. Al in 1567 werden er missen in de kasteelkapel opgedragen en vanaf 1685 fungeert de bescheiden ruimte enige tijd als (nood)kerk voor de Gulpense parochianen. Het altaar, waarin zich thans nog twee uit hout gesneden panelen met beelden bevinden, dateert van rond 1500, voorstellend de geseling en de bewening van Christus, en is een zeldzaam mooi werkstuk. Misschien ietwat te groot voor die ruimte. Het hartstuk van dit Vlaams altaarretabel met gesneden houten groepen is kort na de Tweede Wereldoorlog verkocht aan het Rijksmuseum in Amsterdam.
In de kapel wordt, als er een priester of pater beschikbaar is, wekelijks op vrijdag in de kapel een H. Mis opdragen. Het is een merkwaardig gebeuren om te zien en te beleven. De eenzame gravin die links de vrijstaande stoel knielend in gebruik neemt om dan prevelend en vol aandacht de stille liturgie te volgen. De rechts vrijstaande stoel, ooit bestemd voor haar man, mag nooit door iemand anders bezet worden. Om een mis te celebreren breng ik vooraf alles in gereedheid zodat het gebeuren zich in een half uur kan voltrekken. Nodig zijn ondermeer drie hosties die ik in de van binnen vergulde zilveren kelk leg. Van twee kristalkruikjes vul ik een met water en het andere met Samoswijn. Van de wijn wordt door mij zonder gewetenswroeging vooraf een flinke slok genomen. Ook dan is herinneren een feest. Alle doekjes en altaarbedekkingen, het witte onderkleed en het prachtige goudbestikte (wit, rood, groen, paars en zwart voor verschillen gelegenheden) opperkleed zijn werkstukken van de kloosterzusters uit het dorp. Een laatste grote ceremonie vindt er nog plaats in 1976. Graaf Frans, jongste broer van de laatste kasteelheer, voormalig ambassadeur bij de H. Stoel (Vaticaan) heeft voor zijn sterven in het Zuid-Franse Biot bepaald dat hij in Gulpen wil worden begraven (en niet in Amstenrade in de nabijheid van zijn foute broer, de oorlogsgouverneur van Limburg). Op 21 augustus 1976 arriveert zijn stoffelijk overschot gehuld in een zinken kist in Neubourg. Ongeveer zes weken staat de kist in de kapel te wachten om de grote familie gelegenheid te geven de begrafenis op het oude kerkhof in Gulpen voor te bereiden en afscheid te nemen. Om de paar dagen ververs ik de bloemen en laat kaarsen branden, prevel hulpeloze gebeden, als zijnde een laatste groet aan een sympathieke maar zwijgzame man.
Tot het voorbij is
Het huis, zoals gezegd, is in 1992 van zijn door eeuwen heen gegroeid interieur, ontmanteld, ja als het ware vogelvrij verklaard. Meubilair, kostbaar damast, schilderijen en porselein, om een paar zaken te noemen, erfgoed met het bijzondere vermogen het verleden invoelbaar te maken. Weg. Terecht gekomen en verstrooid geraakt bij erfgenamen of verkocht aan vreemden. Te denken valt ook aan het kostbare zilver, vooral de borden en terrines uit het bezit van de aanverwante vorst-bisschop van Luik, François-Charles graaf von Veldbrück (overl. 1784), de bibliotheek met de prachtbanden over de ontdekking van de wereld buiten Europa, de vele kleine en onvervangbare authentieke curiositeiten, alles met een eigen geschiedenis en verbonden aan de intrigerende namen van gevers. Ze maakten deel uit van het dynamische ‘portret’ Neubourg, en leken voorbestemd een onaantastbare kosmos te zijn … die nu niet meer is.