Nederland, waterland. Bij het zien van recente televisieseries als ‘Onzichtbaar Nederland’ en ‘Als de dijken breken’ wordt de grote rol die het water al millennia lang in ons land speelt heel duidelijk. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Nederland op het gebied van maritieme archeologie een grote voorsprong had, zowel wat betreft de grote hoeveelheid materiaal om te onderzoeken, alsook qua methoden, technieken en faciliteiten. Maar is dat nog steeds het geval? In deze aflevering van ‘Onder het maaiveld’ beschouwen we in kort bestek de stand van zaken, van het meest natte onderdeel van de Nederlandse archeologie.
Wetgeving en handhaving
De Erfgoedwet die op 1 juli van dit jaar van kracht is geworden, beschermd naar zeggen van de RCE beter ons maritiem erfgoed. Dit omdat nu heel expliciet in de wet staat dat de verstoring of verwijdering van cultureel erfgoed onder water verboden is, tenzij de instantie in kwestie beschikt over een certificaat (het vervolg op de huidige opgravingsvergunning). Op zich is dat zeker een stap vooruit ten opzichte van de oude Monumentenwet, die het nauwelijks mogelijk maakte om juridisch op te treden tegen ‘schatgraverij’ onder water in Nederlandse wateren. Dit kan nu dus wel.
Het feit dat de handhaving bij een BOA van de Erfgoedinspectie wordt gelegd is echter wel een punt van aandacht, omdat het maar zeer de vraag is of deze instantie de middelen heeft om deze handhaving adequaat uit te voeren. In een recent nieuwsbericht van de NOS geeft de RCE aan dat het op de Noordzee in elk geval moeilijk controleren is en de berichten van bergers die wrakken met grote grijpers beschadigen blijven hardnekkig de ronde doen. Dat hier wel degelijk hard tegenop kan worden getreden als er eenmaal een melding is, laat men zien op Orkney: recentelijk kregen twee duikers die artefacten uit Duitse WO1-wrakken op de bodem van Scapa Flow hadden gehaald ieder een boete van 18.000 pond.
Opgraven in de praktijk
Goed, zo’n nieuwe wet is mooi en aardig, maar hoe staat het met de praktijk? Een zeer bijzonder wrak voor de kust van Ritthem (Zeeland), van wat mogelijk een tot oorlogsbodem omgebouwd koopvaardijschip uit de 16e eeuw is en het oudste van zijn soort in Nederland, toont aan dat de klok toch tien voor twaalf slaat. Onderzoek aan het wrak door RCE en sportduikers werd in 2009 gerapporteerd (A. Vos, RAM 174), met het dringende advies tot veiligstelling middels opgraving. Immers, het wrak dreigde de oprukkende en zeer diepe hoofdvaargeul van de Westerschelde in te vallen.
Nu, zeven jaar later, is er nog helemaal niets gebeurd. De Commissaris van de Koning heeft samen met de gemeente Vlissingen een dringend verzoek gedaan tot onderzoek, voordat het wrak van 17 meter diepte naar 47 meter diepte wegglijdt… met desastreuze gevolgen. Wat is er gebeurd met ons streven naar behoud van erfgoed van nationaal belang, zoals dit wrak? Hoe leggen we aan het buitenland uit dat Nederland een exponent van de iconische 17e-eeuwse overzeese handel teloor dreigt te laten gaan?
Nu het maritiem depot van de RCE in Lelystad dit jaar haar deuren heeft moeten sluiten, ter voorbereiding van de realisatie van erfgoedpark Batavialand (opleverdatum onbekend), is wederom een belangrijke pilaar op rijksniveau weggevallen voor de Nederlandse maritieme archeologie. Want zelfs al zouden we Wrak Ritthem bergen, waar moeten de resten dan worden gedeponeerd en geconserveerd?
Maak werk van bescherming
Vooralsnog lijkt het alsof de commerciële archeologische markt de mouwen nog het meeste opstroopt, al is het dan vanuit wettelijke verplichting: het onderzoek naar de 15e-eeuwse IJsselkogge bij Kampen en de spectaculaire berging ervan begin dit jaar laten zien dat er nog prachtige resultaten te behalen zijn, als er maar de vereiste aandacht aan wordt geschonken. En het feit dat de berging een noodzaak was, vanwege het Ruimte voor de Rivier-project: het werk van de kogge lag in de weg van de moderne scheepvaart. Dat Wrak Ritthem nog niet geborgen is, kan daarom wellicht verklaard worden: het ligt niet in de weg en wordt dus niet bedreigd door verstoring, zoals van het soort dat vele onderzoeken op het land wettelijk verplicht stelt. En omdat het geen archeologisch rijksmonument is, maar ‘enkel’ een zwaar bedreigd wrak, lijkt er geen noodzaak voor de RCE om het te onderzoeken en te bergen.
Mijn hoop is dat Wrak Ritthem op tijd wordt gered, dat de bescherming van de maritieme archeologie zoals bedoeld in de Erfgoedwet wordt gehandhaafd en dat er per ommegaande weer een werkend maritiem depot komt om bijzondere scheepsvondsten in op te vangen. Hoop doet leven, laten we maar zeggen. Maar actie is belangrijker! Dit onderwerp moet per direct bovenaan de archeologische agenda komen te staan op nationaal niveau, gekoppeld aan de recente gebeurtenissen rond een nationaal archeologiefonds.
Kortom: op de bres voor de Nederlandse maritieme archeologie, voordat we alle schepen achter ons hebben verbrand.