In een serie columns doet Harry Pape, mede-eigenaar van Rubicon Erfgoed, verslag van opvallende zaken in de archeologische wereld.
Beleid is niet de meest enerverende tak van sport als het om archeologie gaat. Echter, vooral op gemeentelijk niveau vormt het de fundering waar het archeologisch bestel in Nederland op rust. Het op lokaal niveau in kaart brengen van de archeologische verwachting, het vertalen van die informatie naar beleidslijnen en bestemmingsplannen, alsook het controleren en handhaven van archeologisch onderzoek op het eigen grondgebied zijn allemaal essentiële gemeentelijke taken. Zij vormen de structuur voor de bescherming van ons gezamenlijk ondergronds verleden.
Elke gemeente is uiteraard anders. Hoewel sommige archeologische beleidstaken door de decentralisatie vanuit Rijk en provincies richting gemeentes tot gelijksoortige procedures en werkwijzen hebben geleid – denk aan de verplichting om een eigen archeologische beleidskaart te hebben – zijn er ook interessante verschillen op te merken, die het gevolg zijn van beleidsvrijheid. In deze eerste aflevering van ‘Onder het maaiveld’ wil ik daarom kort en krachtig één van die genomen vrijheden bij een enkele gemeente uitlichten, ter illustratie en inspiratie. Daarvoor gaan we naar de Veluwe, richting de gemeente Apeldoorn.
Rijk bodemarchief Apeldoorn
De landschapsontwikkeling en daarmee samenhangende bewoningsgeschiedenis van Apeldoorn en haar omgeving, hebben geleid tot een bijzonder rijk bodemarchief. Ter illustratie: het is de gemeente met de meeste archeologische rijksmonumenten van Nederland. Dit is iets om te koesteren en zorgvuldig mee om te gaan. De gemeente beschikt sinds 1997 over eigen archeologische expertise, die binnen haar 1,6 fte een steeds verder groeiend scala aan beleidstaken uitvoert. De Sectie Archeologie Gemeente Apeldoorn (SAGA) doet zelf geen veldonderzoek, maar neemt haar rol als vertegenwoordiging van het bevoegd gezag serieus. Naast het wijzen op de wettelijke zorgplicht en het vormen van een regionaal kenniscentrum, biedt de sectie voor initiatiefnemers, archeologische bedrijven en gemeentelijke collega’s een zo divers mogelijke dienstverlening aan. Eén van die diensten heeft betrekking op dat vaak heikele punt binnen het archeologisch bestel: financiering.
De initiatiefnemers of ‘verstoorders’ betalen voor archeologisch onderzoek, zoals velen van ons weten. Dat betekent wel dat deze mensen of bedrijven in een archeologisch rijke gemeente zoals Apeldoorn soms voor behoorlijke uitgaven komen te staan qua gravend onderzoek, ook als men zo degelijk mogelijk vooronderzoek heeft laten uitvoeren (en het dus niet om ‘verrassingen’ gaat). Voor deze partijen – die bewezen hun uiterste best hebben gedaan om te voldoen aan hun archeologische zorgplicht – biedt de gemeente Apeldoorn dan ook de mogelijkheid om aanspraak te maken op een bijdrage uit het archeologisch noodfonds.
Archeologisch noodfonds
Om die aanspraak te kunnen maken, moet er uiteraard wel aan een aantal eisen worden voldaan. Ten eerste komen alleen gravende onderzoeken in aanmerking – proefsleuven, opgravingen en begeleidingen – en niet andere zaken als bureau- en booronderzoek of het (laten) opstellen van een Programma van Eisen. De facturen hiervan moeten betaald zijn door de initiatiefnemer en worden aangeleverd aan de gemeente. Daarnaast moet er een door de gemeente goedgekeurd, definitief rapport zijn van het onderzoek. Tenslotte worden de facturen bij elkaar opgeteld en vergeleken met de bouwkosten, zoals die zijn vastgesteld op basis van de NEN-normering. Het bedrag aan gravend onderzoek dat 1% van die bouwkosten overstijgt, kan bij de gemeente worden aangevraagd als bijdrage, tot een maximaal bedrag van € 25.000,- per aanvraag.
In de afgelopen acht jaren kreeg de gemeente slechts enkele aanvragen per jaar, veelal van particuliere initiatiefnemers, maar ook van enkele grotere ontwikkelaars. Het bestaan van het fonds wordt echter zeer gewaardeerd onder de bewoners en ondernemers binnen de gemeente, omdat het laat zien dat 1) de gemeente onderkent dat onderzoekskosten soms niet in verhouding staan tot de ruimtelijke ontwikkeling en 2) de gemeente haar beleidsvrijheid en verantwoordelijkheid voor het eigen bodemarchief op een manier tot uiting brengt die ruimtelijke ontwikkeling ondersteunt zonder dat er beknibbeld wordt op archeologisch onderzoek.
Apeldoorn als voorbeeld
Voor andere gemeentes is het archeologisch noodfonds van Apeldoorn wellicht een instrument om de implementatie eens van te verkennen. En, in het licht van de recente ontwikkelingen rond een nationaal archeologiefonds, zelfs iets om op rijksniveau wederom te overwegen. De regeling excessieve kosten is dood, leve het archeologisch noodfonds!